Bij Agrico Research in Bant wordt druk gebouwd aan een nieuw laboratoriumcomplex. Door meer gebruik te maken van moleculaire technieken, kunnen de veredelaars hier straks nog gerichter werken aan gewenste eigenschappen. Tegelijkertijd tempert Peter Oldenkamp het idee van maakbaarheid: ‘Een aardappel moet, heel simpel, nog altijd betaalbaar en robuust zijn.’

Pal naast het deels afgebroken pand van Agrico Research in Bant zijn bouwvakkers druk in de weer met het afwerken van betonnen plateaus. In combinatie met de fundering op de plaats van het gesloopte gebouw, zullen die straks het gewicht gaan dragen van de nieuwe uitbreiding, van twee verdiepingen. Peter Oldenkamp kijkt uit naar de extra ruimte die deze stap oplevert, maar vooral ook naar de nieuwe mogelijkheden. In de nazomer van 2026 moet het nieuwe pand gereed zijn. ‘We hopen volgend jaar tijdens onze rassenshow de nieuwbouw officieel te kunnen tonen.’

Wat kunnen jullie hier straks wat eerder niet kon? 

‘We krijgen vooral meer ruimte en kunnen straks efficiënter werken. De plannen voor deze nieuwbouw zijn al jaren in voorbereiding. Het is een sluitstuk in een ontwikkeling waar we al veel langer mee bezig zijn. Over de hele linie werken we aan meer capaciteit. We hebben enkele jaren geleden grond aangekocht om meer proeven in eigen beheer te kunnen uitvoeren. Ook hadden we de kas al vernieuwd, die onder andere een stuk hoger is geworden, voor een beter kasklimaat. Nu is het de beurt aan onze onderzoeksfaciliteiten en het invitrolab, waar we van zaailingen vitro plantjes maken. We hebben heel goed nagedacht over de indeling en over de looplijnen en we zijn voorbereid om door robotisering verder te kunnen opschalen. Daarnaast komt er een nieuw quarantainelab, waarin we kunnen toetsten op AM, wratziekte en meloidogyne-aaltjes. We denken wel eens dat we die ziektes met resistenties onder controle hebben, maar dat is helaas niet zo. Met een intensieve teelt zul je daar bovenop moeten blijven zitten. Een andere belangrijke verandering, is dat we veel meer met merkers en andere moleculaire technieken kunnen gaan werken, zodat we al vroeg weten welke eigenschappen er in ons materiaal zitten. Straks kunnen we gerichter stappen maken om eigenschappen toe te voegen aan zaailingen, zoals resistentie en kwaliteitseigenschappen. We kunnen dus meer genetische informatie in de zaailing stoppen. Daarmee hebben we straks zaailingen van een hogere kwaliteit, terwijl we in de selectiefase nog steeds vergelijkbaar werk doen.’

Zo ziet het nieuwe…..

Komen rassen hierdoor sneller op de markt? 

‘Wel iets. Al is het vooral een grotere kans op een succesvol ras. Het begint ermee dat je de eigenschappen van wilde soorten beter en sneller in kaart kunt brengen: wat voor interessante eigenschappen zitten erin? Daarna kun je zowel ouderlijnen als zaailingen in een vroeg stadium screenen op gewenste eigenschappen. Je kunt in grotere volumes starten en weet beter waar je mee begint.’

Wat betekent dit voor boerenkwekers? Wordt hun rol kleiner?

 ‘Vooral zelfstandig werkende kwekers zullen meer moeite krijgen om aan te blijven haken. Het toepassen van merkers en andere moleculaire technieken kost geld en vraagt dus investeringen. De bij ons aangesloten kwekers kunnen profiteren van de betere screening. In alle gevallen blijft selectie in het veld belangrijk. De kwekers hebben andere teeltomstandigheden, hebben een eigen visie en kunnen andere kruisingscombinaties bedenken. Ook leggen zij andere accenten in de selectie. Ze kijken misschien wel meer met boerenogen dan wij dat kunnen. Dat is voor ons heel waardevol.’

Zo ziet het nieuwe…..

 

Maar ook Agrico Research is van groot belang voor Agrico? 

‘Zeker. We moeten rassen hebben die perfect aansluiten bij de behoefte van onze telers en afnemers. Dat we snel rassen hebben die we goed kunnen vermarkten. Dat is goed voor onze telers en onze klanten. Maar pootaardappeltelers zijn andere klanten dan afnemers en verwerkers. Wij moeten continu twee doelen in de gaten houden. En dat is wel balanceren, is mijn ervaring. Je bent bijvoorbeeld op zoek naar een ras met een lange kiemrust, maar voor de vroege export zoek je juist een ras dat in november of december al gaat kiemen. De extra uitdaging van phytophthora is dat deze schimmel altijd doorgaat met muteren. Daarom moeten wij door met het ontwikkelen van onze Next Generation-rassen. De natuurlijke weerbaarheid die momenteel in deze rassen zit, komt uit wilde aardappelplanten. Met het inkruisen van die weerbaarheid zijn we veertig tot vijftig jaar geleden begonnen. Die ontwikkeling zal mede dankzij onze nieuwbouw straks veel sneller gaan.’

……Agrico Research er straks uit.

Bereiden jullie je met de nieuwe faciliteiten ook voor op het toepassen van nieuwe gentechnieken? 

‘Voorbereiden zeker. Op allerlei mogelijkheden, want nieuwe gentechnieken heb je in allerlei vormen. De meest bekende vormen hiervan zijn wellicht genetische modificatie of CRISPR-Cas, maar er zijn nog veel meer varianten hierop. Op Europees niveau beweegt er qua wetgeving wel het een en ander. Dat volgen wij uiteraard.’

Agrico heeft met succes ingezet op de ontwikkeling van rassen die beter beschermd zijn tegen phytopthora. Maar die rassen leunen vooral op één gen. Is dat niet ontzettend kwetsbaar? 

‘Meer genen is beter. Natuurlijk proberen we zo snel mogelijk toe te werken naar een stapeling van meerdere genen. Je werpt daarmee een veel grotere barrière op voor phytophthora. Agrico heeft hiervoor de Next Generation-rassen de markt gebracht. Deze rassen hebben een natuurlijke bescherming tegen phytophthora. Deze rassen zijn niet immuun, maar zijn in staat om dankzij hun natuurlijke genen pas later in het seizoen of helemaal niet aangetast te worden door specifieke phytophthoravarianten.

‘De lancering van rassen met drie resistentiegenen komt steeds dichterbij’

De huidige Next Generation-rassen hebben één enkelvoudig gen voor een betere weerbaarheid tegen phytophthora. De komende jaren verwachten we nóg duurzamere rassen met weerbaarheid tegen phytophthora toe te kunnen voegen aan ons Next Generation-pakket. We werken  hard aan de stapeling van resistente genen, waardoor een aardappel nog beter beschermd is tegen phytophthora Een eerste ras met twee resistentiegenen is voor registratie aangemeld. De lancering van rassen met drie resistentiegenen komt ook steeds dichterbij.’

v

De phytophthoradruk was de afgelopen twee jaar ongekend hoog. Alle bestaande resistenties waren doorbroken. Toch gaan jullie door met het kweekwerk en de Next Generation-rassen?

‘De discussie is de afgelopen jaren groot geweest. Vanuit verschillende hoeken kwam het geluid: trek rassen met enkelvoudige resistentie maar gewoon terug, want het werkt niet. Wij staan hier anders in. Wij geloven in onze Next Generation-rassen omdat ze de basis vormen naar een toekomst met veel meer en hogere resistenties. Het feit dat de weerbaarheid in bepaalde jaren wordt doorbroeken, hoort bij de tussenfase van rassen met één resistentiegen waarin we nu zitten. In die tussenfase moet je proberen slim te opereren, door te kijken welke genen in welke regio werken. Hier hebben we in de afgelopen twee jaar praktijkervaring mee opgedaan. Wel of geen doorbraak hangt af van de virulentie van de phytophthora, weersomstandigheden en wellicht ook aanwezigheid van afvalhopen. Wat we dus zien: onze rassen werken wel, maar niet overal en lang niet altijd.’

 

Jullie moeten als veredelaars vooruitkijken. Hoe wezenlijk anders is de aardappelteelt in 2040? 

‘Je moet vooral oppassen om niet te veel naar de waan van de dag te kijken. Het ene jaar is virus het probleem, het andere jaar is het bacterieziek. Je kunt je niet veroorloven om je op enkele eigenschappen te richten. Waar we in zijn algemeenheid aan werken, zijn sterke, robuuste rassen, die tegen extremere weersomstandigheden kunnen en de daarmee verband houdende ziekten. Wat we vooral niet uit het oog verliezen, is dat de aardappel op de eerste plaats een basisproduct is. Een gewas moet onder wisselende omstandigheden kilo’s kunnen maken, in verschillende teeltregio’s. Tegelijkertijd moeten zowel consumptietelers als pootgoedtelers ermee uit de voeten kunnen. Het is een van de redenen waarom we een tweede persoon voor agronomie hebben aangetrokken. Behalve goede rassen, zit de kracht hem in het samen optrekken met onze telers en afnemers.’

Vorig artikelBodempilot in de maak
Volgend artikel‘We doen kennis op waar iedereen straks wat aan heeft’